Gedichten  van  ALFREDO  BUXÁN
vertaald door Fa Claes


Alfredo Buxán werd in 1950 in Corcubión, A Coruña (Galicië, Spanje) geboren. Van hem verschenen de verzenbundels: Legado de ternura (Cuadernos de Cántiga, Madrid, 1989), Cantar de ciego (Ediciones de la Banda Oriental, Montevideo, 1991), Liturgia de la heredad (Cuadernos de Cántiga, Madrid, 1991). Hij publiceerde een roman: El lugar de las apariciones (Editorial Germanía, Valencia, 2001).




SOBRE LA EDAD


A Paco Solano


Un tercio de siglo, si somos razonables,
apenas es un soplo. Sentado en una piedra,
pienso que soy un viejo y no siento
temor: miro a las nubes, solas, en lo alto
y el alma, según gime, se serena.
Otros dirán: se sume en el olvido.




LA ESPERA


La silenciosa cosecha de todos estos años
se agosta en los cajones, envejece conmigo.
De tarde en tarde, mi mano se distrae
quitándoles el polvo a esos vestigios
de emoción
que se niegan a morir. Vuelven siempre,
sumisos, al anónimo reposo de la espera.
Se alinean al azar bajo inseguros rótulos
que alivian, como huellas, mi paso por el tiempo.
Austeros epitafios,
sombras, murmuraciones vagas
que se acogen, como gatos,
a la escueta caricia de la melancolía.




ESPEJISMO


Quizá haya para mí un lugar al sol,
un cubil de soledad donde extender,
como mantel de olor, el fluir de la duda.
Una sola palabra, un ademán, un rito
que diluya el murmullo del pavor
que se acrece por dentro y disminuye
la fuerza de los músculos, la sangre
ya gastada por el severo tránsito
que nos conduce, ciegos, de la vida
a la muerte, de la nada
a la nada.




APRENDIZAJE DE LA FE


Eres un brote más para la muerte,
qué esperabas de tu parva finitud.
Acéptalo. Contempla el rostro sin luz
que nada explicará porque es de piedra.
Resuelve la duda que atormenta
tus días, abrígate,
húndete en el turbio lamedal
que destruye tus noches, profiere
en alta voz
el ancestral gruñido que redima
a la especie o que la enfangue
para siempre. Pero anega de una vez
el cerco que posterga
tu vigor, y recuerda: no conviene
mencionar el dolor a cada paso
como si fuese un dios.




EL DÍA DESPUÉS


La ceniza es un don, como el agua que fluye. Se detiene un instante en la tiniebla que habita las miradas. Arropa con su pátina, y apaga, la luz de los objetos. Hay un deleite imperceptible en esa fragilidad que va tejiendo ruina en nuestras vidas. La levedad de un soplo la esparce por el aire. Deja entonces de herir: nos reintegra a la inicial oscuridad, nos devuelve casi intacto el gozo del olvido.

No hay culpabilidad -apenas erosión- en la ceniza. El día que se junte entraremos en el súbito ahogo de la muerte, en su vaga penumbra. De tal presentimiento, aunque dure un suspiro, extraemos la médula de la sabiduría.

Será un día de bruma, como todos los días. Exhumará nuestra conciencia la turbación del miedo, la pesadumbre obscena de haber existido en el vacío. Y cesará la niebla de todo sentimiento.


OVER DE LEEFTIJD


Voor Paco Solano


Een derde van een eeuw, als we redelijk zijn,
is nauwelijks een zucht. Op een steen gezeten
denk ik dat ik een oud man ben en voel
geen vrees: ik kijk naar de wolken, afzonderlijke, daarboven,
en mijn ziel klaart op naargelang ze zucht.
Anderen zullen zeggen: hij gaat op in de vergetelheid.




HET WACHTEN


De stille oogst van al deze jaren
ligt uit te drogen in de laden, veroudert met mij.
Middag na middag heeft mijn hand bezigheid
bij het afstoffen van deze oude resten
ontroering
die weigeren te vergaan. Ze komen telkens onderdanig
naar de naamloze rust van de wachttijd weer.
Op goed geluk gaan ze in de rij staan onder onzekere opschriften
die, gelijk sporen, mijn gang door de tijd versnellen.
Strenge grafschriften,
schaduwen, vage praatjes
die zich gelijk katten verschuilen
onder de sobere streling van de melancholie.




LUCHTSPIEGELING


Misschien is er voor mij een plaats onder de zon,
een eenzame slaapplek waar ik zoals een tafelkleed
van geuren het stromen van de twijfel kan uitspreiden;
een enkel woord, een houding, een ritueel
dat het gemurmel verdunt van de angst
die binnenwaarts aangroeit en de kracht
van de spieren vermindert, nu we ons bloed
reeds verspilden bij de strenge doortocht
die ons, blinden, van het leven
naar de dood voert, van het niets
naar het niets.




LEERSCHOOL VAN HET GELOOF


Je bent een scheut meer voor de dood,
wat verwachtte je van je kleine eindigheid.
Aanvaard dat. Beschouw het gezicht zonder licht
dat niets zal verklaren omdat het van steen is.
Los je twijfel op die je dagen
verontrust, beschut je,
verga in het troebele drijfzand
dat je nachten verwoest, verkondig
met luide stem
het voorvaderlijke grommen
dat de soort vrijkoopt of voor eeuwig
met modder besmeurt. Maar vernietig in één keer
de wal die je sterkte
kleinacht, en herinner je: het past niet
dat je bij iedere stap gewag maakt van je leed
als was je een god.




DE DAG DAARNA


As is een gave gelijk water dat vloeit. Het houdt zich een ogenblik op in de duisternis die in de blikken woont. Met zijn patina bekleedt het en dooft het het licht van de voorwerpen. Er steekt onmerkbaar genot in deze broosheid die ondergang beraamt in ons leven. De lichtheid van een ademtocht verspreidt het in de lucht. Dan houdt het op te kwetsen: het neemt ons terug in de oorspronkelijke duisternis op, schenkt ons bijna ongeschonden het genot van de vergetelheid weer.

Er is geen schuld, nauwelijks erosie, in de as. Op de dag dat ze zich samenvoegt zullen wij in de plotse beklemming van de dood, in zijn vaag halfduister binnengaan. Aan zulk voorgevoelen, al duurt het een zucht, onttrekken wij de kern van de wijsheid.

Het zal een mistige dag zijn zoals alle dagen. Ons geweten zal de verwarring van de angst opdiepen, de obscene droefheid in de leegte te hebben bestaan. En de onduidelijkheid van alle gevoel zal ophouden.




Terug naar Index